bron: www.schylge.com (licht aangepast)
Inleiding
De vuurtoren genaamd Brandaris is ongetwijfeld de beroemdste vuurtoren van
Nederland.
Het is ook nog oudste vuurtoren in Nederland, gebouwd in 1594. Het heeft
zoveel dingen meegemaakt.
Brandaris is de derde toren van Terschelling. De eerste dat al sinds 1529
bestond was ten prooi aan de woeste zee gevallen, de tweede in 1593 was
slecht gebouwd waardoor het al snel instortte door de slechte materiaal.
Met zijn 55 meter hoge stenen toren is het de herkenningspunt en de trots
van Terschelling geworden.
De toren is tot jaren 80 nog toegankelijk voor de toerisme. Nu is dat gesloten
vanwege de werkzaamheden van de vuurtorenwachter en de aanwezige apparatuur
bovenin de toren.
Alleen op 1e verdieping is er nog wel kleine trouwzaal aanwezig voor de
speciale gelegenheden.
Het ontstaan
De oudste kaart waarop een toren op Terschelling te zien is dateerd uit 1529/1530. Een kaart van Willem Jansz Croock, die mogelijk overgetekend is van een oudere kaart. Het eerste schriftelijke bericht over een toren bij West-Terschelling dateert van 1559. Op 21 september wordt dan de Ste Brandarius toorn op der Scellinck besproken in de Amsterdamse vroedschap. Hij is dan al vanouds een welbekend baken in zee, waar de binnenkomende schepen hun koers op bepalen.
De toren en de kerk liepen echter gevaar. De toren wordt kennelijk door de zee bedreigd, want de Terschellingers hebben beloofd ten behoeve van de toren voor honderd wagens wier te zorgen of voor zoveel meer als ze zelf kunnen verkrijgen. In 1563 komt er een bericht dat de Ste Brandarius thoorn zeer door het water wordt gehavend en zeker om zal vallen. Er gaat een delegatie naar Terschelling om te kijken. Of er ook iets gedaan werd blijkt nergens uit. Een Amsterdamse stroommeester en een Terschellinger loods meten dat jaar wel op hoever de toren nog van de waterkant staat. In november 1592 luiden de Terschellingers dan de noodklok. Naar aanleiding van de naar Enkhuizen geschreven brief gaat er een deputatie uit enige steden naar Terschelling. Deze concludeert dat de toestand van de toren inderdaad onhoudbaar is geworden.
Op 21 januari 1593 besluiten de Staten van Holland dat er zo spoedig mogelijk een nieuwe toren moet komen, en dat men zal trachten de oude overeind te houden. Op 22 januari kunnen de Terschellingers weer een brief naar Enkhuizen schrijven: de zee heeft de toren zodanig ondermijnd dat hij die dag is omgevallen en in zee gestort. Op 17 februari wordt het bouwplan van de nieuwe toren vastgesteld. De toren wordt aanbesteed, de aannemer gaat aan het werk. In oktober is de toren al bijna klaar, maar stort vervolgens in. Onderzoek wees het uit: te veel haast bij de bouw, te veel gebroken stenen verwerkt, de stenen waren te zacht. De fundering blijkt in goede staat en de aannemer begint opnieuw, ditmaal met hardere stenen. Najaar 1594 wordt hij opgeleverd, een stukje hoger dan hij nu is.
Driemaal is scheepsrecht: de derde toren werd steviger geconstrueerd
en staat er tot op de huidige dag 'Tot waarschouwinge aller seevarende,
die God behoede', zoals een ingemetselde steen vermeldt. Een tweede steen
draagt het jaartal 1594, het jaar waarin de toren of 'De Tour' zoals de
Terschellinger zegt, werd gebouwd. Een derde steen herinnert aan de grote
brand van 1666, waarbij de toren gespaard bleef.
Het licht
Nadat de toren tot vuurtoren verbouwd was en er een kaarslantaarn in geplaatst was, bleek deze niet te voldoen. Het licht was veel te zwak. De hele opbouw moest er maar af, vond men en dan moest er maar een vuur op de toren worden gestookt. Dat is nooit gebeurd.
Sinds het midden van de achttiende eeuw heeft op de toren geen vuur gebrand, doch diende hij als z.g. dagbaak. In plaats daarvan stonden in de duinen 'vuurboeten', platforms waarop kolenvuur werd gestookt: een dure aangelegenheid, want u zal begrijpen dat bij een harde wind heel wat kitjes kolen werden verstookt. Aan het Groene Strand te West draagt één van de hoge duintoppen de naam (vertaald) 'Kooltjeduin'.
U zult begrijpen dat het onderhouden van vuren, dagbaken en zeetonnen een geldverslindende zaak was, waaraan men trachtte tegemoet te komen door het heffen van een soort belasting: het bakengeld. Ieder in- en uitgaand schip moest naar gelang van tonnage en lading een bepaald bedrag betalen. Met het drukker worden van de scheepvaart op de Zuiderzee werd het innen van het bakengeld allengs een zeer lucratieve bezigheid, welke was toevertrouwd door het loodswezen.
Ze zijn in gebruik gebleven tot op 23 december 1835 het lenzenstelsel om de grote olielamp begon te draaien. Dat ging erg langzaam, één omwenteling per 8 minuten in plaats van de 20 seconden van tegenwoordig. De olielamp techniek bestond al vanaf 1784: het werd in de grote glazen behuizing geplaatst, met daarin een grote ronde pit. Aan beide kanten van de pit werden speciale luchttoevoer kanalen geplaatst. Het resultaat werd een mooie rookvrije vlam. Voor meer licht werden er meerdere ronde pits geplaatst. De grote glazen behuizing was zelf een schoorsteen. Het werd de eerste draaiende licht in Nederland: op de ontwikkelingen van het licht liep Brandaris aantal keren voorop.
In 1864 werd het draailicht vervangen door een groot staand licht. Het eerste elektrische draailicht kwam in 1907. Het dreef op een met kwik gevulde bak, die pas bij de laatste restauratie is afgeschaft. Want bij kwik kon men knoeien met de druppels en het was geen veilige methode.
In 1920 ging men over op gloeilampverlichting, waarvoor Philips een speciale
lamp ontwikkelde, die de naam 'Brandarislamp' kreeg. Later in 1972 werd
de lamp nog verbeterd: een gasontladings lamp.
Dat bleef in gebruik tot een aantal jaren geleden. Er wordt nu een moderne
hoge druk mercury-iodine-lamp voor ontwikkeld en gebruikt. Dagelijks wordt
het aangestoken.
Tegenwoordig is Brandaris op Nederlandse lichtnet aangesloten. Voor stroomuitval is een eigen dieselgenerator aanwezig die meteen opgestart wordt.
De moderne verlichting kent een probleem. Als gevolg van het scherpe
schijnsel vlogen heel wat trekvogels tegen de toren te pletter. Om dit
te voorkomen werden er ijzeren rekken aan de buitenzijde van de toren
aangebracht, waarop de vogels konden uitrusten, terwijl men bovendien
tijdens de vogeltrek de toren aan de buitenzijde met lampen verlichtte.
Het is overigens een fascinerend gezicht in de trektijd duizenden vogels
rond de toren te zien vliegen, aangetrokken door het felle licht, zodat
je telkens een wolk vogels ziet oplichten in de stralenbundels...
Moderne tijden
Het licht is een visuele controle voor vele schippers tot op de dag van
vandaag.
Nu krijgen we te maken met moderne technieken zoals GPS. Hiermee kun je
routes volgen via de satellieten. De scheepvaart kan dan exact routes volgen
en komt dus niet meer vast in ondiepe gebieden of raken verdwaald.
Steeds meer torens worden geautomatiseerd met de infrarode camera's en worden
onbemand.
Vanaf maart 2005 verdwijnt de bemanning van de Brandaris op Terschelling, na lange periode van 410 jaar bemanning. De laatste tien vuurtorenwachters verhuizen volgend jaar naar een nieuw, hypermodern centrum bij de Zeevaartschool op Terschelling. Alle eilander vuurtorens krijgen infrarood-camera's die het Wad en de zeegaten in de gaten houden. De beelden worden naar het centrum op Terschelling gezonden. Vanuit daar zullen de verkeersleiders de scheepvaart begeleiden. De nieuwe infrarood camera's kijkt dwars door de mist heen, dus ze zien meer dan een menselijk oog.
De vuurtoren van Schiermonnikoog is dan nog de enige bemande toren op het Wad. Ook daar komt een infrarood-camera. 'Maar de verkeersleiders blijven voorlopig zitten. We gaan in ieder geval een jaar dubbel draaien', zegt Hoogland. Na een evaluatie wordt besloten of ook dat baken onbemand wordt.