bron: www.schylge.com (licht aangepast)
Bezit eiland
De Heren en Vrouwen van Terschelling. Hiervan zijn er diverse geweest, ook wel eens tegelijk. Zij bemoeiden zich nauwelijks met hun ver weg gelegen bezit. De bevolking ging haar eigen gang. De Stinswier bij Oosterend en de Worf bij Lies zijn twee zichtbare herinneringen aan de middeleeuwse tijd. Twee groene heuveltjes met een doorsnede van ongeveer 25 meter waarop de stinzen van de leidinggevende stand gestaan hebben. De eerste sporen van een leidende groep op Terschelling die op papier terug te vinden is dateerd uit 1322.Door voorname inwoners te benoemen tot schout probeerde Graaf Willem III de Friezen voor zich te winnen. Zo ook op Terschelling. Clays Elfssone werd opgedragen om voor de graaf recht te spreken, opgelegde boeten te innen en, kortom, namens hem alle rechten uit te oefenen die hem als graaf naar zijn mening toekwam.
Terschelling gold als land, een in feite onafhankelijk miniatuurstaatje. De drang naar onafhankelijkheid is vermoedelijk de aanleiding geweest om in 1483 een vriendschapsverdrag te sluiten met koning Edward IV van Engeland. De Engelse koning was geen onbekende in de Nederlanden. Eerder had hij al soortgelijke verdragen afgesloten met de grietmannen van Oostergo en Westergo.
Na diverse beleningen en overdracht door erfenis, werd Terschelling in 1583 door de Staten van Holland als vijandelijk bezit in beslag genomen. Pas in 1609, toen het twaalfjarig bestand gesloten werd, kreeg Karel van Aremberg het familiebezit terug. In 1611 liet hij een uitvoerig rapport over Terschelling opstellen, dat nog steeds een belangrijke bron van informatie is.
Terschelling en Griend werden in 1615 verkocht aan de Staten van Holland. Had zijn verre voorvader Gerrit van Heemskerck nog 2000 Hollandse gouden schilden betaald, de Staten van Holland kochten het terug voor 52000 gulden plus een geborduurd (wand)tapijt ter waarde van 2900 gulden. Het beheer lag nu in handen van de Grafelijkheids Rekenkamer, het dagelijks bestuur aan de Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en Westfriesland. Na de Franse tijd kwam Terschelling aan de provincie Noord-Holland. In 1942 voegde de Duitse bezetter Terschelling en Vlieland bij Friesland wat zo gebleven is.
Religie
De vijf middeleeuwse en dus roomskatholieke kerken waren uiteraard aan heiligen gewijd. Terschelling behoorde, in de middeleeuwen, kerkelijk tot Westergo. Hiervan zijn twee kerkenlijsten bewaard gebleven. In de oudste, uit ± 1270, worden er vier genoemd, maar zonder dorpen: St. Maarten, St. Pieter, St. Jan en St. Nicolaas. De andere dateerd uit 1440: St. Maarten, St. Pieter in Viveporten, St. Jan, St. Nicolaas en St. Willibrordus.De St. Janskerk in Hoorn is de enig overgebleven middeleeuwse kerk op Terschelling. In de ruim zeven eeuwen van zijn bestaan is er heel wat vertimmerd, afgebroken, vervangen en opgelapt. De andere kerken waren vroeger afgebroken, als gevolg van bouwvalligheid. Er waren paar kerken in brand gestoken door Watergeuzen en buitenlandse rovers. Vierde in de oude kerkenlijsten van Westergo is de St. Nicolaaskerk op het Westeinde. In 1559 werd de kerk toen door de zee bedreigd, evenals de oude Brandaristoren. De toren bezweek in 1593.
In 1532 bleek de pastoor van Midsland er ketterse ideeën op na te houden. Er werd een aanklacht van zestien punten tegen hem ingediend. Hij werd samen met een verwante geest, waarschijnlijk de pastoor van Stryp, in de boeien naar Den Haag overgebracht. Voor het Hof echter werden ze vrijgepleit door dezelfde lieden die hen eerst hadden beschuldigd. Cornelis II moest ermee volstaan de beide heren van het eiland te weren. Dat waren de hervormde tijden.
In de jaren tussen 1551 en 1582 zwierf de wederdoperse predikant Leonaert Bouwens door het hele land, maar voornamelijk door het noorden. Na Leonaert Bouwens bezochten ook andere doopsgezinde predikers met succes Terschelling.
Taalverschillen
- Preitse ma Schyllingers
- Praat mar Meslânzers
- Praatsje mar Aasters
Het is misschien merkwaardig, maar op een eiland van 30 km lengte (waarvan
slechts 15 km tot de 'bewoonde wereld' behoort), worden niet minder dan
drie dialecten gesproken: Het Westers, het Meslânzers (Midsland)
en het Aesters (Oost). Tussen de Westers en de Aesters heeft altijd een
zekere rivaliteit geheerst, die zelfs vandaag de dag nog niet helemaal
is verdwenen.
Door de taalverschillen verstonden de bewoners van het Westeinde en de rest van het eiland elkaar slecht. Al in het begin van de zeventiende eeuw wilden de Westers los van Oost, omdat ze vonden dat daar te weinig begrip bestond voor de specifiek Westerse problemen.
In West woonden veel zeevarenden, schippers en loodslieden. Er kwamen geregeld vreemdelingen, er deden zich geschillen voor over loodsgelden, geborgen goederen uit gestrande schepen of verongelukte schepen enzovoort. Allemaal zaken waarvan de Oosters weinig of geen verstand hadden. Daar kwam bovendien nog bij, dat die van West al jaren merkten dat de andere dorpen en gehuchten hun best deden om zoveel mogelijk te voorkomen dat iemand van het dorp van het Westeinde tot burgemeester werd gekozen. De Oosters wilden eigenlijk ook best van die lastige Westers verlost zijn, en zo vond de scheiding plaats.
De animositeit tussen West en Oost bleef. Dat bleek nog eens overduidelijk bij de omwenteling van 1795. West was vrijwel geheel Oranjegezind, Oost-Terschelling daarentegen in dezelfde mate Patriot. De scheiding werd, door de in 1795 benoemde Patriotse drost, ongedaan gemaakt. Terschelling kreeg weer één bestuur dat in Midsland zetelde. Na de Franse tijd veranderde dat weer, West werd voorgoed de zetel van het gemeentebestuur.
Natuurlijk heeft Terschelling ook zijn eigen volkslied, dat in 1855 werd gepubliceerd door ds. J.S. Bakker in het 'Westers'. Fries wordt er op Terschelling nauwelijks gesproken, hoewel het eiland, evenals Vlieland, sinds 1942 bij de provincie Friesland is gevoegd (tot die tijd behoorden deze eilanden met Texel tot de provincie Noord-Holland).
Handel en zee
Al in de 7e eeuw voeren 'Friezen' de zee op, naar Engeland en het Oostzeegebied, om er handel te drijven. De kennis van deze vroegste Friese handel berust op muntvondsten tot in Rusland toe, de eerste geschreven berichten dateren uit de 8e eeuw. Voor het eerste schriftelijke bewijs van Terschellinger koopvaarderactiviteiten moeten we in Amsterdam zijn, in de biertolregisters.Scheepvaart was, en is natuurlijk, een middel om je brood te verdienen, en als zodanig vooral vroeger niet bepaald zonder risico's. Kooplieden spreidden deze risico's door hun waren over meerdere schepen te verdelen, de scheepseigenaren door niet al hun geld in één schip te steken, maar door deel te nemen in meerdere schepen: partenrederij.
Een schipper moest in het bezit zijn van een zeebrief, een door burgemeesters afgegeven document, waaruit de nationaliteit van het schip bleek. In de periode 1705-1787 haalden 460 Terschellinger schippers die in Amsterdam.
Voor de laatste jaren van de 18e en de eerste helft van de 19e eeuw leveren de Amsterdamse monsterrollen lange rijen van Terschellinger zeelieden op. Opvallend is daarbij het grote aantal koks en ook het vrijwel ontbreken van timmerlieden. Onder de zeelieden uit Oost-Terschelling waren er heel wat, die na een aantal jaren de zee vaarwel zegden en het boerenbedrijf van vader of schoonvader voortzetten. Zeelieden uit West-Terschelling zochten het na een aantal jaren op zee vaak wat dichter bij huis, ze werden loods, of ze beperkten zich als kaagschipper tot de wateren van de Zuiderzee.
De loodserij zal wel ongeveer even oud zijn als de koopvaardij. Weliswaar werden er al in de middeleeuwen tonnen gelegd en bakens geplaatst, maar na een flinke storm was het lang niet zeker dat die tonnen nog netjes op hun plaats lagen. De zeilaanwijzingen, waarvan de oudste bekende uit het begin van de 16e eeuw dateren, verouderden snel, vooral voor de zeegaten met hun immer zich verplaatsende geulen en ondiepten.
In 1680 werd voor het vaststellen van een aantal belastingen in heel Holland een volkstelling gehouden. Het dorp telde toen 1085 inwoners, waarvan er 253 de zee bevoeren, 103 als loodsman.
Er moet op Terschelling al vroeg een levendige handel in verse vis zijn geweest. Zo levendig, dat er voor de eilandbevolking niets overbleef en de vis het eiland verliet om elders meer op te brengen. Dat valt te concluderen uit een in 1537 vastgestelde rechtsregel. De eerste aanwijzing voor handel in vis op Terschelling was toen al bijna een eeuw oud. In 1545 werd de vishandel nog eens bevestigd. In die tijd deed vis ook dienst als betaalmiddel voor landhuur, waaruit we kunnen opmaken, dat de kustvisserij ook als nevenbedrijf door de boerenbevolking werd uitgeoefend.
Toen in december 1665 een hevige storm de kusten van Frankrijk tot Noorwegen toe teisterde werden op Terschelling niet alleen de dijken beschadigd. Van West-Terschelling gingen in één klap 42 mannen die waren uitgevaren om te vissen met hun galjoten ten onder. Ze lieten 126 weduwen en wezen achter. In 1700 kreeg de gereformeerde diaconie van West-Terschelling toestemming om een visverlegger aan te stellen. De armenkassen raakten leeg, en de vishandel moest uitkomst bieden. De visbank in de Lange Buren, nu de Commandeurstraat, bleef tot in de twintigste eeuw de plek waar de verse vis moest worden verkocht.
Willem Barentsz
Willem Barentsz was een zeeman, kaartenmaker en bovenal avonturier. Zijn grote droom was de hele wereld in kaart te brengen. Hij is een van de bekendste zeevaarders uit de zestiende eeuw geworden. Niet omdat hij zo goed was, maar juist omdat zijn laatste reis zo slecht verliep.Terschelling lijkt wel iets met Willem Barentsz te hebben. Dat is ook zo, volgens de overlevering is deze beroemde zeeman er geboren. Daar is zegge en schrijve één getuigenis van bekend. Jan Huygen van Linschoten was op twee van de drie reizen die Willem Barentsz naar het noorden heeft gemaakt van de partij. Over de eerste reis in 1594 schreef hij: "Op het schip van Amsterdam was schipper en stuurman Willem Barentsz van der Schelling een zeer ervaren en bedreven man in de kunst van de zeevaart". Aan de zuidkant van Formerum heeft tot 1909 een oude uit 1639 of 1649 daterende boerderij gestaan. Die moet indertijd op de plaats van zijn geboortehuis zijn gebouwd.
In de 'Encyclopaedia Brittanica' wordt Willem Barentsz wegens zijn veelomvattende reizen, zijn nauwkeurige karteringen en de waardevolle meteorologische gegevens die hij verzamelde beschouwd als één van de belangrijkste vroege onderzoekers van de Noordelijke IJszee. Tijdens de eerste reis, in 1594, en ook tijdens de tweede, in 1595, was hij de leider van het Amsterdamse aandeel in die tochten. In 1596 was hij de leider van de onderneming, die uit twee schepen bestond. Op deze reis was het ook dat hij, nadat de schepen uit elkaar geraakt waren, bij Nova Zembla vast geraakte in het ijs en samen met vijftien leden van de bemanning in het Behouden Huys overwinterde. Op 14 juni 1597 werd in twee open boten de thuisreis ondernomen waarbij op de 20e juni hij van koude en ongemak is gestorven. Zijn betekenis voor de cartografie blijkt wel uit de namen in de atlassen: Barentsa Ostrova of Ova Barentsa - de Barentseilanden bij Nova Zembla; Barentsoya - Barentseiland bij Spitsbergen; Barentsburg op Spitsbergen; Barentszzee; Barentstrog.
Voor hem als herinnering is er een Willem Barentsz museum aanwezig op Terschelling.